Minimalisme na je dood.

Foto door Martin Lopez op Pexels.com

Met mijn broertje had ik het (gezellig) over wat je wil als je dood bent. Welnu, vrij weinig meer natuurlijk, maar wat zou je bij leven willen dat er met je stoffelijk overschot gebeurt. Natuurlijk waren we het roerend eens.

Ik weet dat mijn kijk hierop nogal ingaat tegen wat normaal is in deze wereld.

Ik begrijp het absoluut als mensen een rouwdienst en gedenkteken willen voor een overleden geliefde en na de dood van diegene aan diens wensen tegemoet willen komen! Ik weet ook niet wat ik zou doen als ik voor een van mijn geliefden een keuze zou moeten maken en hoop de keuze niet te hoeven maken, ik weet alleen wat ik zou willen, of niet zou willen.

Oke, gezellig praatje 🙂

Ik zou zeggen, gooi mij maar in het bos voor de raven en de kraaien en de andere wilde dieren en de kevers en de maden en de wormen maar dat is niet zo netjes, dus kleed me maar in een linnen broek en wollen trui, wikkel me in een ongebleekte lap stof en stop me in de grond. (ik geloof dat iemand op een brandend vlot de fjord induwen ook niet mag)

Cremeren mag ook. Als mijn as dan ergens moet liggen, dan maar ergens op de grens tussen het bos en de kust. Het lijkt me vreselijk als mijn as tot in lengte van dagen in een urn (model #63 uit de brochure van de uitvaartverzorger) op de kast zou staan. Of nog erger, in zo’n muur tussen andere mensen. Hu!

Het idee van een grafkist snap ik ook echt niet. Zeker niet van die drakerige in gelakt hout met kussens aan de binnenkant. Nu ben ik ook best claustrofobisch. Na mijn dood vermoedelijk een stuk minder, maar toch. Het idee van een kist lijkt me vreselijk. Zwaar milieuonvriendelijk en een complete verspilling van materialen bovendien.

Nog erger vind ik een grafsteen. ‘Zodat mijn nabestaanden een plek hebben om naartoe te gaan’. Ik hoop dat ik in die paar mensen die me zullen missen voortleef in gedachten, in hoe ik leefde, hoe ik ze heb opgevoed en de goede dingen die ik met en voor ze deed in plaats van in een kitscherig stuk marmer bovenop een kist waarin ik langzaam lig te ontbinden.

Ja, ik heb blijkbaar ook wensen voor na mijn dood, maar ik heb niet de wens om fysiek aanwezig te blijven, om ruimte in te nemen op een kerkhof tussen andere mensen of op de schoorsteenmantel of een klein bedevaartsoordje voor mezelf te wensen waar mijn nabestaanden met steeds grotere tussenpozen een bolchrysant of grafkaarsje komen neerzetten (als ze toch in de buurt zijn) en waar ze voor moeten betalen terwijl je na een x aantal jaren alsnog met alle andere rommel in een knekelgraf terecht komt.

Ik heb geen behoefte om zelfs na mijn dood nog winstgevend te zijn voor de economie. Of om mijn nabestaanden te belasten met kosten en onderhoud.

Zo’n rouwdienst zou ik ook niet willen. Dat je liefste mensen dan iets gaan zeggen en snotteren en dat er dan muziek gespeeld wordt die niemand mooi vindt tijdens welke dan foto’s worden getoond en dat je nabestaanden daarna door Jan & Alleman moeten worden gecondoleerd en dat ze daarna kleffe broodjes moeten eten en dat Jan en Alleman dan moeten wachten tot het sociaal acceptabel is om weer uit dat vreselijke zaaltje te vertrekken.

Het komt als geen verrassing dat een rouwkaart ook niet echt mijn ding is. Bloemstukken ook al niet. Een rouwdienst ook niet, net als meer dan mijn ‘inner circle’ aanwezig hebben.

Ik ben ook niet bang voor de dood. Ik zou het wel hoogst vervelend vinden om het leven te verlaten voor ik mijn kinderen vijftigers heb zien worden, maar graag wel voor ik een last word voor ze (dat ik nu lastig ben voor ze is anders ;))

Zoals Mark Twain zei: “I do not fear death. I had been dead for billions and billions of years before I was born, and had not suffered the slightest inconvenience from it.”

Precies.